
15 mrt 2025
Gelijkenis/De verloren zoon
De verloren zoon:
Ik ga weg’, zegt een jongen tegen zijn vader. ‘Wat nu?’ zegt zijn grote broer. ‘Wie gaat mij dan helpen met al het werk in huis?’ ‘Hoe ga je dat doen?’ vraagt zijn vader. ‘Je hebt toch geen geld?’ ‘Nou’, zegt de jongen. ‘Kan ik misschien wat geld van u krijgen?’ ‘Vooruit’ zegt zijn vader. Zo gaat de zoon op reis. In zijn ene hand heeft hij een tas met kleren en in zijn andere hand een tasje met geld. Onderweg moet de zoon eten kopen. ‘Geen probleem!’ zegt hij tegen de bakker. Hij maakt zijn zak met geld open en geeft de bakker geld. En als hij wil gaan varen naar een ver land, dan is dat ook geen probleem. De zoon trekt weer zijn zak met geld open en betaalt de kapitein. Onderweg maakt de zoon veel nieuwe vrienden. ‘Ik geef een feestje!’ zegt hij tegen ze. ‘En het geld is geen probleem, ik heb een zak vol!’ Maar na het tiende feestje is de zak met geld toch echt wel leeg. De zoon schudt de zak op z’n kop, er rollen nog twee muntjes uit. Met die muntjes gaat hij naar de bakker. Maar de bakker schudt zijn hoofd. ‘Er is te weinig eten in ons land’, zegt hij. ‘Het brood is op.’ De zoon zoekt zijn nieuwe vrienden op. ‘Geef je een feestje?’ vragen de vrienden. ‘Nee? Laat dan maar zitten, we zoeken een nieuwe vriend.’ Daar staat de zoon. Helemaal alleen in een vreemd land waar geen eten is. Met nog maar twee muntjes in zijn hand. Wat moet hij doen? De zoon gaat naar een boer en vraagt of hij daar mag komen werken. ‘Jij mag op de varkens passen’, zegt de boer. De zoon geeft de varkens te eten, maar zelf heeft hij niks. Dan krijgt de zoon spijt. ‘Ik had nooit op reis moeten gaan’, zucht hij. De zoon staat op en gaat naar huis. Daar komt de zoon. In zijn ene hand heeft hij een tas met oude, vieze kleren. In zijn andere hand heeft hij een zakje met twee muntjes erin. De zoon denkt na over wat hij zal zeggen als hij thuiskomt. Zal hij nog naar binnen mogen? Ik ga in elk geval zeggen dat het me spijt, bedenkt de zoon. Daar ziet hij zijn huis. En hij ziet zijn vader. Het lijkt wel of zijn vader al die tijd op hem gewacht heeft. Ze rennen naar elkaar toe. ‘Het spijt me zo’, zegt de zoon. ‘Ik ben zo blij dat je er weer bent’, zegt de vader. ‘Dat is een feestje waard!’ Die avond is het feest. Iedereen is blij dat de zoon weer terug is. Iedereen, behalve zijn broer. ‘Ik vind het niet eerlijk’, zegt de broer tegen zijn vader. ‘Ik heb al die tijd hard in huis gewerkt en ik heb nog een zak vol geld. Waarom krijg ik geen feestje?’ De vader slaat een arm om de broer en zegt: ‘Lieve jongen, jij was altijd bij me en ik ben zo blij met jou. Daarom ben ik zo blij dat jouw broertje er ook weer is. Dat is een feestje waard!’
Jezus vertelde dit verhaal aan de mensen om Hem heen. Hij zegt dat
God net zo blij is als die vader wanneer mensen bij God komen.
Ik ga weg’, zegt een jongen tegen zijn vader. ‘Wat nu?’ zegt zijn grote broer. ‘Wie gaat mij dan helpen met al het werk in huis?’ ‘Hoe ga je dat doen?’ vraagt zijn vader. ‘Je hebt toch geen geld?’ ‘Nou’, zegt de jongen. ‘Kan ik misschien wat geld van u krijgen?’ ‘Vooruit’ zegt zijn vader. Zo gaat de zoon op reis. In zijn ene hand heeft hij een tas met kleren en in zijn andere hand een tasje met geld. Onderweg moet de zoon eten kopen. ‘Geen probleem!’ zegt hij tegen de bakker. Hij maakt zijn zak met geld open en geeft de bakker geld. En als hij wil gaan varen naar een ver land, dan is dat ook geen probleem. De zoon trekt weer zijn zak met geld open en betaalt de kapitein. Onderweg maakt de zoon veel nieuwe vrienden. ‘Ik geef een feestje!’ zegt hij tegen ze. ‘En het geld is geen probleem, ik heb een zak vol!’ Maar na het tiende feestje is de zak met geld toch echt wel leeg. De zoon schudt de zak op z’n kop, er rollen nog twee muntjes uit. Met die muntjes gaat hij naar de bakker. Maar de bakker schudt zijn hoofd. ‘Er is te weinig eten in ons land’, zegt hij. ‘Het brood is op.’ De zoon zoekt zijn nieuwe vrienden op. ‘Geef je een feestje?’ vragen de vrienden. ‘Nee? Laat dan maar zitten, we zoeken een nieuwe vriend.’ Daar staat de zoon. Helemaal alleen in een vreemd land waar geen eten is. Met nog maar twee muntjes in zijn hand. Wat moet hij doen? De zoon gaat naar een boer en vraagt of hij daar mag komen werken. ‘Jij mag op de varkens passen’, zegt de boer. De zoon geeft de varkens te eten, maar zelf heeft hij niks. Dan krijgt de zoon spijt. ‘Ik had nooit op reis moeten gaan’, zucht hij. De zoon staat op en gaat naar huis. Daar komt de zoon. In zijn ene hand heeft hij een tas met oude, vieze kleren. In zijn andere hand heeft hij een zakje met twee muntjes erin. De zoon denkt na over wat hij zal zeggen als hij thuiskomt. Zal hij nog naar binnen mogen? Ik ga in elk geval zeggen dat het me spijt, bedenkt de zoon. Daar ziet hij zijn huis. En hij ziet zijn vader. Het lijkt wel of zijn vader al die tijd op hem gewacht heeft. Ze rennen naar elkaar toe. ‘Het spijt me zo’, zegt de zoon. ‘Ik ben zo blij dat je er weer bent’, zegt de vader. ‘Dat is een feestje waard!’ Die avond is het feest. Iedereen is blij dat de zoon weer terug is. Iedereen, behalve zijn broer. ‘Ik vind het niet eerlijk’, zegt de broer tegen zijn vader. ‘Ik heb al die tijd hard in huis gewerkt en ik heb nog een zak vol geld. Waarom krijg ik geen feestje?’ De vader slaat een arm om de broer en zegt: ‘Lieve jongen, jij was altijd bij me en ik ben zo blij met jou. Daarom ben ik zo blij dat jouw broertje er ook weer is. Dat is een feestje waard!’
Jezus vertelde dit verhaal aan de mensen om Hem heen. Hij zegt dat
God net zo blij is als die vader wanneer mensen bij God komen.
terug